In mijn vorige artikel besteedde ik aandacht aan de vraag in hoeverre werknemers recht hebben op thuiswerken, bijvoorbeeld als de werkgever onvoldoende beschermingsmaatregelen heeft getroffen en de werknemer tot de coronarisicogroep behoort. Een andere vraag die zich tijdens de coronacrisis voordoet is die van de mondkapjesplicht.

Door een werknemer, die als vrachtvervoerder in dienst was van een patisserie/ijssalon met een aantal vestigingen werd deze kwestie voorgelegd aan de kantonrechter in Utrecht (in kort geding).

De werkgever had al haar werknemers verplicht om binnen de onderneming met mondkapjes te gaan werken. De werknemer weigerde een mondkapje te dragen, waarna de werkgever hem op non-actief stelde en stopte met loon betalen. Hij meende dat de mondkapjesplicht een te grote inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer maakte.

Instructierecht

In de wet (artikel 7:660 BW) is bepaald dat de werknemer zich moet houden aan de voorschriften van de werkgever over de manier waarop het werk moet worden uitgevoerd en ook aan voorschriften ter bevordering van "de goede orde in de onderneming". In de praktijk wordt deze wettelijke bepaling het "instructierecht" van de werkgever genoemd. Onder dit instructierecht valt bijvoorbeeld een voorschrift voor het dragen van bepaalde kleding (zoals korte mouwen in een ziekenhuis) of met betrekking tot het uiterlijk (zoals geen zichtbare tatoeages of piercings). Welke instructies mogen worden gegeven hangt telkens mede af van de aard van het werk, contacten met klanten en dergelijke.

Inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In de "mondkapjes-zaak" oordeelt de kantonrechter dat het moeten dragen van een mondkapje een inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer, omdat dit hinder, ongemak en gezondheidsrisico's veroorzaakt. De vraag dient daarbij echter te worden gesteld of de inbreuk "gerechtvaardigd" is. Daarbij is van belang of de opgelegde verplichting een legitiem doel dient en of de verplichting een geschikt middel is om dat doel te bereiken. Tevens is van belang of de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in een redelijke verhouding staat tot het belang van de werkgever bij het bereiken van het beoogde doel.

Legitieme doelen

De kantonrechter vindt dat er sprake is van twee legitieme doelen. In de eerste plaats is de werkgever verplicht de individuele belangen van al haar werknemers te beschermen door zorg te dragen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Als gevolg van de coronapandemie betekent dat dat de werkgever moet doen wat nodig is om de werknemers zoveel mogelijk te beschermen tegen eventuele besmetting. Ten tweede mag de werkgever ook het eigen bedrijfsbelang beschermen omdat er sprake is van een loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. In deze zaak voerde de werkgever aan dat er al sprake was van een behoorlijk verlies aan productie-uren door werknemers die door quarantaine of ziekte als gevolg van het coronavirus tijdelijk niet in staat waren te werken.

Verder was in deze zaak nog van belang dat de betrokken werknemer slechts gedurende een gedeelte van de werktijd een mondkapje behoefde te dragen, namelijk niet gedurende de tijd dat hij onderweg was. Voor de werknemer was dit zelfs 80% tot 90% van zijn werktijd. Daarmee was de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer uiterst beperkt. Evenmin was gebleken van medische of psychologische beperkingen op grond waarvan hij een mondkapje niet zou kunnen dragen.

Oordeel rechter

Dit alles betekende dat de kantonrechter tot het oordeel kwam dat de werkgever in redelijkheid de instructie tot het dragen van een mondkapje mocht geven. Ook uit deze zaak blijkt (evenals met betrekking tot de mogelijkheid tot thuiswerken) dat er sprake is van maatwerk (tot op zekere hoogte). Een mondkapjesplicht opleggen mag, mits dat in redelijkheid noodzakelijk is en voortvloeit uit de aard van de te verrichten werkzaamheden en er geen sprake is van zwaarwegende medische of psychologische belemmeringen aan de zijde van de werknemer.

Vragen over dit artikel of dit onderwerp?
Gerelateerde artikelen
Deel deze pagina via